Op zoek naar een thuis. Het verhaal van Iresha

De 32-jarige Iresha is geboren in India en als baby geadopteerd door Nederlandse adoptieouders. Iresha is 12 jaar oud wanneer ze iemand in vertrouwen durft te nemen en vertelt over hoe het écht bij haar thuis gaat. Op 15-jarige leeftijd wordt ze uit huis geplaatst. Haar tienertijd brengt ze door in verschillende jeugdzorginstanties.

Jaren later heeft ze haar leven zelfstandig op de rit. Ze woont in Antwerpen waar ze onderwijs volgt aan de kunstacademie en met veel passie aan haar kunstwerken werkt. Dit is haar verhaal.

Waar ik vandaan kom

Ik ben opgegroeid in een gezin met Nederlandse ouders. Na mijn komst in Nederland hebben mijn ouders mijn zusje uit Colombia geadopteerd. Mijn moeder is nog twee keer zwanger geworden. Ze heeft één zwangerschap onderbroken en toen ik 7 jaar oud was, kregen ze nog een zoontje. Ik heb me altijd anders gevoeld. Ik zag er anders uit dan de mensen om mij heen.

Toen ik 5 jaar oud was ben ik samen met mijn adoptieouders naar India afgereisd om mijn biologische moeder te ontmoeten. Dit was een traumatische ervaring. Ik was te jong om geconfronteerd te worden met mijn achtergrond; de andere cultuur in India en de armoede die ik zag. Toen ik uit het vliegtuig kwam en geconfronteerd werd met de mensen die op straat leefden, moest ik overgeven.

Ik begreep de bedoeling van de reis niet. Ik moest wachten in een hotelkamer, daar zou ik mijn biologische moeder ontmoeten. Mijn adoptiemoeder vertelde me dat ik niet mocht laten blijken dat ik haar kind was omdat er familie aanwezig was die niets af wisten van de adoptie. Ik begreep dat mijn biologische moeder mij heeft moeten afstaan omdat zij niet getrouwd was en dit was een grote schande.

Ik was altijd al een rustig kind, maar na deze reis keerde ik meer in mijzelf. Ik moest de reis en het ontmoeten van mijn biologische moeder verwerken. Ik voelde me schuldig dat ik in rijkdom opgroeide en andere kinderen niet. Sinterklaascadeautjes hoefde voor mij niet meer. Over de reis werd thuis niet meer gesproken.

Hoe het erger werd

Toen ik 7 jaar oud was veranderde er veel in ons leven. Mijn broertje werd geboren, mijn moeder onderging een abortus en een goede vriendin van mijn ouders kwam te overlijden. Door al deze ontwikkelingen werd mijn moeder ziek. Zij was manisch depressief en had psychoses. Ze zei dat ze mij en mijn geadopteerde zusje niet meer wilde zien. Ze vertelde dat mijn biologische moeder een brief had gestuurd waar in stond dat ik geen contact meer met haar moest zoeken. Ik heb deze brief nooit gelezen, mijn adoptiemoeder heeft er altijd vaag over gedaan.

Mijn moeder is een paar keer opgenomen in een psychiatrische instelling, maar de psychologische hulp is nooit doorgezet voor haar, ze was ook niet gemotiveerd.

Ik heb altijd de zorg voor mijn broertje en zusje op me genomen omdat mijn moeder dit niet kon en mijn vader was altijd aan het werk. Ik keek bij de kraamverzorger af hoe zij mijn pasgeboren broertje verzorgde en wist daardoor hoe ik hem de fles moest geven. Ik moest dit wel doen, want mijn moeder deed het niet.

We werden thuis dagelijks geslagen en er werd geschreeuwd; mijn vader schreeuwde vooral tegen mijn broertje en mijn moeder schreeuwde naar mij en mijn zusje. We mochten niet naar buiten toe, onze kleding mocht niet vies worden. Soms werden we opgesloten in onze kamer en kregen we geen eten. Er werd niet gesproken over de problemen die er waren. De schaamte was groot. 

Zij zag mij!

Toen ik naar de middelbare school ging heb ik mijn verhaal verteld aan een vriendin. Zij heeft dit verteld aan een docent en zo is het balletje gaan rollen. Die docent heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis (destijds: Het AMK).

Een hulpverlener van Veilig Thuis kwam naar school toe om met mij te praten. Ik werd uit de klas gehaald. Ik was bang om te praten, straks kregen mijn ouders dit te horen en dan zou ik geslagen worden. Ze vertelde me dat er een brief was gestuurd waar in stond dat Veilig Thuis in gesprek wilde met mij en mijn ouders.

De dagen na dit gesprek op school durfde ik niets fout te doen. Ik was zo bang dat mijn moeder zou ‘doordraaien’ en dat Veilig Thuis mijn kant van het verhaal niet zou geloven. Mijn moeder kon als de beste iemand manipuleren. Toen ik op een dag van school thuis kwam, was de hulpverlener al gearriveerd. Ik kon niet goed met deze mevrouw praten want ik wist niet hoe ik om moest gaan met alle spanningen die ik voelde. Mijn moeder gaf aan dat er sprake was adoptieproblematiek. Na dit gesprek moest ik naar mijn kamer, ik kreeg geen eten die avond. De ellende ging door, er veranderde niets.

Er werd hulp ingezet door school. Ik ging in gesprek met een schoolmaatschappelijk werker. Het was moeilijk voor me; ik vond het zo fijn dat er naar me geluisterd werd, maar ik was ook bang voor de gevolgen als ik eerlijk vertelde hoe het er thuis aan toe ging.

Voor mijn broertje en zusje werd hulp ingezet, ook hebben we een KOPP-cursus gevolgd, speciaal voor kinderen van ouders met psychische problematiek,  wat ik als positief heb ervaren.

Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming werden er bij betrokken. Ik kan me niets meer herinneren van een raadsonderzoek. Er werd een ondertoezichtstelling geadviseerd, ik was toen 14 jaar oud. Ik moest naar de rechtbank, dat vond ik heel spannend. Er waren veel mensen in de zaal en ik moest mijn verhaal vertellen. Gelukkig mocht ik ook alleen spreken met de kinderrechter. Ik heb toen kunnen zeggen wat ik wilde zeggen; dat het bij mij thuis niet klopt en dat mijn ouders problemen hebben. Ik had het gevoel dat er naar mij werd geluisterd.

Ik kreeg een gezinsvoogd. Ik heb heel veel aan haar gehad. Ik kon haar altijd bellen; wanneer ze aan het werk was, maar ook buiten kantoortijden. Zij zag mij! Ze had ook gesprekken met mijn ouders en signaleerde problemen. Ze is mijn gezinsvoogd gebleven tot mijn 18e levensjaar.

De uithuisplaatsing

Ik was 15 jaar oud toen ik uit huis werd geplaatst. Omdat er geen pleeggezin bereid was om mij op te nemen, moest ik naar een kamertrainingscentrum in de grote stad. Na 9 maanden bleek dit niet de juiste plek voor mij. Ik was met 16 jaar oud de jongste op de groep en kon niet goed aarden tussen de andere jongeren die alcohol dronken en drugs gebruikten.

Op mijn 17e werd ik op een andere groep geplaatst. Het was een groep speciaal voor jongeren die veel structuur en controle nodig hadden. Ik voelde me dubbel gestraft en totaal niet gehoord. Ik heb me een half jaar lang tegen alles en iedereen verzet. Ik ging drugs gebruiken, stopte met school, had nergens zin in, had geen vrienden en werd opstandig. Ik liet een tatoeage zetten en mocht daarom van mijn moeder een half jaar lang mijn broertje en zusje niet zien. Rond deze periode kwam de opgekropte woede er uit. Ik kreeg van de groepsleiding een boksbal. Het slaan op de boksbal werkte goed. Ik had soms het idee om weg te lopen, maar wist niet waar ik naar toe moest gaan. Ik had niemand.

Ik begon te beseffen dat ik een plan moest hebben om ergens naar toe te kunnen leven. Het kon niet langer zo doorgaan. Op dat moment kreeg ik de kans om een rol te vervullen in de jongerenraad van de instelling. Dat voelde goed! Ik kon iets doen, ik had een doel en kon iets betekenen voor mijzelf en anderen.

Toen ik 18 jaar oud was, liep de ondertoezichtstelling maatregel af. Ik kreeg het aanbod om hulp te krijgen tot mijn 21ste. Mijn gezinsvoogd ging weg bij Jeugdzorg en ik kreeg iemand anders toegewezen. Ik had geen klik met haar. Op de groep moest ik plaats maken voor een meisje van 15 jaar oud. Ik kon terecht in een pand gericht op kamertraining, maar dit project was nog niet goed uitgedacht- en klaar om mensen te begeleiden. Het was rommelig en dat had effect op mijn leven. Ik was gestart met school, maar stopte ook weer. Ik was obsessief bezig met sporten en ontwikkelde een eetstoornis.

Ik werd overgeplaatst naar een andere groep. Ik was 19 jaar oud en werd geplaatst bij jongeren van 13 jaar oud. Dit werkte niet. Er volgde een opname van 7 maanden in een kliniek voor eetstoornissen. Na deze opname ben ik geplaatst bij een gezin met 3 meisjes waar ik geen goede klik mee had. Ik ging daar weg en kwam op straat te staan.

Ik was 20 jaar oud, het was winter en ik stond op straat, ik kon nergens naar toe; niet naar mijn ouders, niet naar een groep en ik had geen vrienden. Ik ben naar het kantoor van Jeugdzorg gegaan, maar moest daar weg omdat ik er een scéne had geschopt. Ik kreeg het advies om naar de daklozenopvang te gaan. Ik heb 3 nachten op straat rondgezworven.

Ik kwam in contact met een meisje dat ik kende uit de kliniek, zij woonde op een studentenkamer. Ik heb 9 maanden bij haar gewoond. In deze tijd ben ik therapie gaan volgen en ben ik gaan nadenken over wat ik wil in mijn leven. Ik wist dat ik uit de stad, waar zoveel herinneringen lagen, weg moest; weg van alles wat daar had plaatsgevonden. Ik besloot een kunstopleiding te gaan volgen zodat ik weer een doel en meer structuur in mijn leven zou krijgen.

Een kritische blik

Ik heb heel wat jaren op een groep gewoond en als het kon, had ik het liefste zo snel mogelijk weer thuis willen wonen met goede begeleiding. Het leven op een groep met jongeren die je niet kent is hard. Niet iedereen kan het vak van groepsbegeleider uitvoeren, je moet flink wat kwaliteiten hebben om orde, rust en een veilig klimaat creëren in een groep. De terugkerende evaluatiegesprekken voelden als beoordelingsgesprekken. Negatief gedrag werd vaak uitvergroot. Beschadigde kinderen laten vaak negatief gedrag zien en zij moeten niet vergeleken worden met gezond ontwikkelde kinderen. 

Er is heel veel óver mij gesproken, maar minder mét mij. Hierdoor is er niet altijd ingezet op dat wat echt nodig was of goed bij mij aansloot. Het is een uitdaging voor een jeugdzorgwerker om buiten protocollen te werken, om meer creativiteit te gebruiken als dit het doel heeft om een jongere op maat te kunnen helpen. Mijn gezinsvoogd heeft altijd tegen mij gezegd; ‘je mag me altijd bellen, dag én nacht’, dat vond ik erg waardevol. Een vast contactpersoon was heel belangrijk voor mij zodat ik een vertrouwensband kon opbouwen. Het was goed van haar dat ze allebei mijn ouders sprak, zodat er duidelijkheid kwam voor iedereen. Ik had altijd liever gesprekken op andere plekken dan op kantoor, het is zo veel fijner praten in een omgeving die bekend was voor mij en minder formeel.

Ik heb bij periodes mogen ervaren wat het is om een ‘thuis gevoel’ te hebben. Een veilige plek, iemand die er altijd was, leuke dingen doen zoals op vakantie gaan met de groep. Dat was waardevol. Helaas door alle verhuizingen in mijn leven moest ik steeds weer op zoek gaan naar dat gevoel. Het is hard werken als je opgroeit binnen instanties; je moet je plekje in de groep zien te claimen, je kan niet helemaal jezelf zijn en je moet oppassen dat je niet het ‘pispaaltje’ wordt. Ik heb hierdoor vaak sociaal wenselijk gedrag laten zien en was kwijtgeraakt wie ik zelf écht was. Daar worstel ik nog steeds wel eens mee.

Waar ik naar toe wil

Ik heb lang het gevoel gehad dat ik ‘het probleemkind’ was. Ik heb een ‘jeugdzorg stempel’ en voel daardoor een drang om extra hard te werken om te laten zien dat ik kan slagen in het leven.

Ik heb mijn leven een positieve draai kunnen geven. De opleiding die ik volg past bij me. Ik kan mijn creativiteit kwijt, ik vind het heerlijk om bezig te zijn met kunst en heb een sterke band met mijn klasgenoten en docenten. Zij voelen als familie voor mij.

Ik heb weer goed contact met mijn broertje en zusje. Met mijn broertje gaat het slecht, zo’n drie jaar geleden is hij ontspoord. Hij is depressief en suïcidaal en wordt regelmatig opgenomen in een psychiatrische instelling. Ik blijf voor hem zorgen.

Ik heb vrij weinig contact met mijn adoptieouders. Mijn moeder heeft ernstige psychoses gehad, ze kan niet voor zichzelf zorgen maar weigert therapie.

Mijn toekomst ligt in de kunstwereld. Ik wil verder studeren en hard werken om mijn eigen werk verder te kunnen ontwikkelen. Ooit zou ik graag zelf moeder willen worden. Ik ben er van overtuigd dat je niet persé een kindje hoeft te dragen om moeder te worden. Misschien wil ik pleegouder worden, want ieder kind verdient een veilig thuis.’

In deze interviewreeks vertellen jongvolwassenen op persoonlijke titel het verhaal over hun jeugd. Centraal hierin staan hun ervaringen met de jeugdhulpketen. Sommige ervaringen zijn goed, sommige minder, sommige slecht. Deze interviews zijn bedoeld om de stem van het kind te laten horen, en om te leren van hun ervaringen. Zowel de goede als de slechte. Ten behoeve van de privacy van de geïnterviewde zijn namen een sommige details  geanonimiseerd.

Geschreven door: Andrea Stok