Bij de gezagsbeëindigende maatregel verliezen ouders het gezag over hun kind of kinderen. Dit is de zwaarste maatregel van kinderbescherming. Deze duurt meestal tot het kind 18 jaar wordt.
Het doel van hulp is altijd dat kinderen goed en veilig kunnen opgroeien bij hun ouders. Maar soms wordt duidelijk dat dat niet meer lukt. Hulpverlening heeft dan onvoldoende geholpen en/of de verwachting is niet dat ouders op termijn de zorg voor het kind (weer) kunnen dragen.
Beëindiging van het ouderlijk gezag betekent dat ouders geen beslissingen meer mogen nemen over hun kind. Bijvoorbeeld over schoolkeuze, een medische behandeling of aanvraag van een paspoort. Dat doet iemand anders. Ouders houden wel recht op informatie en contact.
Aan een gezagsbeëindiging gaat meestal een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing vooraf, maar dit hoeft niet.
Contact tussen ouders en kind
Het kind krijgt een voogd en groeit op bij een pleeggezin of in een tehuis. Een voogd werkt meestal bij de Gecertificeerde Instelling, maar soms wordt een pleegouder de voogd. Ouders en kind kunnen elkaar blijven zien als dit veilig genoeg kan voor het kind. Als er al een omgangsregeling is, is het uitgangspunt om die te handhaven.
Herstel van het gezag
De wet geeft de mogelijkheid om het ouderlijk gezag te herstellen. Verandert de situatie en zijn de ouders weer in staat om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen? Dan kan de kinderrechter beslissen dat de ouders weer gezag krijgen.
De Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt of een gezagsbeëindigende maatregel (GZBM) nodig is en in het belang is van het kind. Dat doet de Raad voor de Kinderbescherming meestal op verzoek van de Gecertificeerde Instelling of de gemeente. Als de Raad voor de Kinderbescherming concludeert dat het beter is voor het kind om niet meer bij de ouders op te groeien, vraagt de Raad voor de Kinderbescherming de rechter om beëindiging van het ouderlijk gezag.
De Gecertificeerde Instelling kan in principe zelf bepalen of en wanneer ze een verzoek tot onderzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. De Gecertificeerde Instelling kan niet zelf om gezagsbeëindiging vragen bij de rechter.
De Raad voor de Kinderbescherming kan ook zelf besluiten om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel, bijvoorbeeld tijdens een beschermingsonderzoek of als de Gecertificeerde Instelling een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing na twee jaar wil verlengen.